Precies tien jaar geleden, na 21 jaar in de journalistiek, besloot ik de overstap te maken naar de wereld van kunst en cultuur. Het was in de periode dat Halbe Zijlstra rigoureuze bezuinigingen oplegde. Dat snijden in de budgetten vond ik zeer zorgelijk, maar vooral ook het feit dat er geen reacties kwamen. Ja, uit de kunstwereld zelf klonk een schreeuw om cultuur maar die vond nauwelijks weerklank in de rest van de samenleving. Uit een enquête bleek zelfs dat veel Nederlanders het eens waren met de bezuinigingen. Ik kon dat niet geloven. Als dat zo was, waarom dromden er dan zoveel belangstellenden op de stoep van de Lakenhal, voor een glimp van het schilderij van de jonge Rembrandt dat net - met publiek geld nog wel - was aangekocht? ‘Die lange rij wachtenden voor dit kleine en nog wat onbeholpen werk, De Brillenverkoper, bewijst dat Nederlanders toch geïnteresseerd zijn’, schreef ik in mijn afscheidsstuk voor de krant. ‘Ze moeten wel verleid worden met ruchtbaarheid, mooie verhalen en het gevoel van betrokkenheid. Als er publiek geld naar kunst en cultuur gaat, moeten burgers zich mini-mecenas kunnen voelen.’ En zo denk ik er nog steeds over.
Dat heb ik sindsdien als mijn missie gevoeld: de onschatbare waarde van kunst voor het voetlicht te brengen. Eerst als directeur van het Mondriaan Fonds, waar we bijdroegen aan onmisbare plannen van makers en instellingen. En nu alweer bijna vier jaar, en met trots, als directeur van het Nederlands Fotomuseum in Rotterdam. Het laten schitteren van kunst en cultuur en dat doorschakelen naar de samenleving is hier ons dagelijks werk. We doen dat in onze berichten op website en sociale media. En vooral dragen we dat verlangen uit met tentoonstellingen over actuele thema’s, zoals wie vertegenwoordigt wie in de samenleving? Ik denk dan aan de eigenzinnige tentoonstelling Verbeelding, met uiteenlopend werk van 23 makers. Helaas is de tentoonstelling niet meer te zien, maar de gelijknamige publicatie die we onlangs presenteerden blijft. Bovendien stelden we een Eregalerij samen, die fotografie op hetzelfde voetstuk plaatst als de schilderkunst. Mensen dwalen er langs de oudste foto uit Suriname en het iconische beeld van rapper Tupac. Ik dwaal graag mee. Het aller-blijst word ik ervan als bezoekers zichzelf herkennen. Soms letterlijk op een foto van Feijenoord-Ajax uit 1969 van Vincent Mentzel, waar een bezoeker zichzelf als jongen terugzag. Soms figuurlijk, op een foto met chillende Molukse jongeren in de jaren zeventig van Ed van der Elsken. ‘Het hadden mijn vader en ooms kunnen zijn’, heb ik nu al verschillende keren gehoord. ‘Wat fijn, eindelijk geen problematisch maar een cool beeld van Molukse jongeren in die tijd.’ En een vluchteling uit Oekraine werd vrolijk bij het zien van de foto die Bertien van Manen maakte in Odessa.
We wachten niet tot het publiek ons vanzelf weet te vinden, we gaan ook letterlijk de wijk in om te kijken hoe we mensen voor wie een museumbezoek niet vanzelfsprekend is met fotografie kunnen verbinden. We broeden op plannen om fotografie daar naartoe te brengen en we nodigden een groep statushouders uit het museum te bezoeken. Hun reacties raakten me. Ze herkenden zich in de serie Broer van Florian Braakman in Verbeelding, die in zijn buurt iedereen fotografeerde die hem als ‘broer’ aanspreekt. In de Eregalerij verbaasden ze zich over de techniek die er bij fotografie kwam en komt kijken. En over de foto’s uit 1940-1945 merkten ze op: ‘Dus jullie hebben ook een oorlog meegemaakt.’ Dat is wat, volgens mij, kunst en cultuur vermag: verrassen en verbinden. Graag hoor ik hoe jij daarover denkt. Welke rol kan kunst en cultuur in het algemeen en het Nederlands Fotomuseum in het bijzonder spelen? Stuur je reactie naar communicatie[at]nederlandsfotomuseum.nl. Het helpt ons om nog relevanter te worden. Alvast bedankt!
Directeur Birgit Donker van het Nederlands Fotomuseum © Vincent Mentzel
Brillenverkoper (1624) Rembrandt, collectie Museum de Lakenhal